Als iemand gaat revalideren, dan krijgt diegene vaak te maken met een ergotherapeut, die zeer uiteenlopende doelgroepen behandeld. De basis van de therapie draait altijd om de vraag: hoe kun je ervoor zorgen dat iemand dat weer kan doen wat hij/zij belangrijk vindt? De rode draad is de kwaliteit van leven. Toch zien wij in de praktijk dat veel cliënten nog geen revalidatie hebben gehad en geen ergotherapeut hebben gezien.
Wij zijn in gesprek gegaan met ergotherapeut Stephan van de Ven die dit vak al 17 jaar uitoefent en werkzaam is bij Ergotherapie Amersfoort. Onlangs heeft hij zich gespecialiseerd als ergotherapeutisch re-integratiecoach. Welke hulpvragen komt hij allemaal tegen in zijn werk en hoe helpt hij mensen daarbij? Daarnaast legt hij verschillende manieren uit hoe je de belastbaarheid zou kunnen vergroten.
Waar draait ergotherapie om?
‘Als ergotherapeut ben je altijd bezig met zoeken naar mogelijkheden. Dat is de basis. De slogan van de therapie is ook: doen. Het gaat om de kwaliteit van leven van iemand, en vooral om op een zo simpel mogelijke manier de kwaliteit van leven te vergroten. Het is mooi dat je echt iets kan betekenen in het leven van de mens.
Ons uitgangspunt is: waar loop je tegen aan? Wij kijken meteen naar de oplossing, in plaats van aan de klacht te werken totdat hij over is, zoals bijvoorbeeld een fysiotherapeut zal doen. Je bent altijd aan het kijken hoe het functioneel gezien beter kan. Of je past de mens aan, of de omgeving. Dat is idealistisch gedacht en dat gaat niet om een gebroken vinger die na 6 weken weer over is, maar als het om langdurige klachten gaat is het handig als er alternatieven zijn.’
Wat voor doelgroepen zie je veel?
‘Wij krijgen veel verschillende mensen hier aan tafel dus je komt iedereen. Bijvoorbeeld mensen met niet-aangeboren hersenletsel, burn-out en oncologische klachten en tegenwoordig veel mensen met COVID klachten. De laatst 3 genoemden zien we in de loop van de tijd toenemen. We zien dat mensen tegenwoordig veel vastlopen. Er is veel maatschappelijke druk: je moet een baan hebben, een mooi huis, een sociaal leven. Er zijn door de omstandigheden van nu ook veel mensen die vastlopen. Door het thuiswerken gaat men denken: is mijn leven wel goed? Waar ben ik mee bezig? Ze reflecteren op hun leven.
Na de behandeling van kanker blijven er veel vermoeidheidsklachten over. Binnen de ergotherapie zijn we daarmee bekend, maar in de maatschappij is dat anders.
Als je kijkt naar het krijgen van kanker, zie je dat het steeds meer een chronische ziekte wordt. De behandelingen worden beter, dus mensen overlijden er minder aan. Maar na een behandeling blijven er veel vermoeidheidsklachten over. Binnen de ergotherapie zijn we daarmee bekend, maar in de maatschappij is dat anders. Mensen zien er beter uit en krijgen de vraag: hoezo werk je nog niet? Men weet dat iemand van bestraling moe wordt, maar wat is moe? Wat kun je dan nog? Het onzichtbare is lastig. In de acute fase is er veel steun, maar als je er al een jaar uit bent, gaat de wereld om iemand heen toch door. En is er minder begrip.’
Kwaliteit van leven en sterven
‘Bij oncologie kunnen wij zowel in de acute fase als in de palliatieve fase veel betekenen. Als iemand net te horen heeft gekregen dat hij/zij kanker heeft dan kijk ik naar energiebesparende maatregelen en ‘fit in en fit uit’ (hoe fitter iemand de behandeling ingaat, hoe fitter diegene eruit komt). Maar als iemand terminaal is heb ik ook een rol als ergotherapeut. Dan gaat het niet om kwaliteit van leven maar om de kwaliteit van sterven. Ik kijk dan of iemand zich comfortabel voelt, of diegene bijvoorbeeld lekker ligt en vraag ik ook wat iemand zelf nog belangrijk vindt. Daar wordt naast de fysieke zorg weinig naar gekeken. Iemand kan het bijvoorbeeld belangrijk vinden om 1 keer per dag uit bed te komen of naar buiten te kijken. Je weet dat iemand komt te overlijden, maar dan mag het laatste stukje leven wel kwalitatief goed zijn. ‘Het gaat erg om de eigenwaarde, en de normen en waarde van mensen. Dat is bij uitstek waar een ergotherapeut naar kijkt.’
‘Het gaat erg om de eigenwaarde, en de normen en waarde van mensen. Dat is bij uitstek waar een ergotherapeut naar kijkt.’
Zijn diagnoses van belang?
‘De diagnose maakt voor ons niet veel uit. Het is handig als je er wat vanaf weet, dat wel. Zo is het bij niet-aangeboren hersenletsel natuurlijk goed om te weten dat het kan gaan om aandachts- en concentratieproblemen, waarbij wij vooral kijken naar: wat is het probleem waar mensen tegenaan lopen? Zo kan iemand zich niet goed concentreren omdat hij/zij de aandacht er niet bij kan houden, maar het kan ook komen doordat er mensen om diegene heen lopen. Dat pakken we dan aan. De diagnose is in die zin van belang om te weten wat de restverschijnselen kunnen zijn bij dat ziektebeeld, maar in principe staan de mogelijkheden centraal. En dat is het belangrijkste! Soms weet je niet waar de klachten naar toe gaan, zoals nu met COVID, en dat is niet per se belangrijk. Je moet handelen met het lichaam dat je nu hebt. En hoe ga je daarmee om?’
Welke hulpvragen kom je allemaal tegen?
‘Belastbaarheidsvragen zijn vaak de basis: de verdeling van de energie. Je hebt beperkingen, maar het leven draait wel door en hoe doe je dat? Het huishouden en andere terreinen integreren in je leven kost allemaal energie. We pakken dat praktisch aan: gericht op grip hebben op de energiebalans en op kwaliteit van leven. Daarbij vertel ik niet wat je moet doen. Het gaat erom dat jijzelf inzicht krijgt en weet hoe je met je klachten om moet gaan. Als je iets wilt doen wat je belangrijk vindt en weet wat de consequenties zijn, dan kun je dat afwegen en er rekening mee houden. Zo had ik vanochtend toevallig iemand in een oncologisch traject en zij heeft erge belastbaarheidsproblemen. Ze heeft 3 kinderen en gaat op vakantie. Daarbij speelde de vraag of ze mee de Martinitoren opging of niet. Dan kijken we samen naar: wat levert het je op en wat gaat het je kosten? Als ze dan de keuze maakt het wel te doen, dan is dat goed afgewogen en zijn het de kosten waard geweest. Ze krijgt erg namelijk ook veel voor terug.’
Hoe kun je helpen bij de energieverdeling en het vergroten daarvan?
‘Dat duurt vaak even, het gaat vooral om inzicht geven. We maken gebruik van tijdschrijflijsten (ook wel Activiteitenweger genoemd). Daarbij schrijf je op wat je doet en geef je daarbij een score hoe zwaar dat voor je is. Als je dat een tijdje doet weet je hoeveel punten je op een dag kan verdelen. Veel mensen denken dat ze niet veel doen, maar als je het dan opschrijft maak je het inzichtelijk en dan kun je er wat aan doen. Dit is de eerste stap. Zo zie je dat je bij een hoge belasting te maken hebt met veel vermoeidheid en een lage kwaliteit van leven.
Iedereen wil graag grip hebben en het gevoel hebben dat je zelf aan de knoppen kunt draaien.
Het uitgangspunt van het opbouwen is dat het duurzaam is. Als iemand een week goed gaat wil dat nog niet zeggen dat je de week daarna gelijk kunt opbouwen. Twee tot drie weken is normaal om te kijken of iets lukt. Als je vanuit de Activiteitenweger weet hoeveel punten je te verdelen hebt, ga je dat verdelen over alles wat je belangrijk vindt: thuis, kinderen, werkzaamheden, sport, hobby, enz. Op = op. Hoe lager de punten, hoe minder jouw belastbaarheid is en hoe minder de belasting kan zijn.’
Strategieën
‘Je hebt verschillende strategieën om het op te bouwen. Dat kan in duur zijn, maar ook in meer activiteiten. Dat is per persoon verschillend. We starten altijd net onder het niveau van wat iemand aankan. Als je 5 minuten goed kan wandelen, dan starten wij met 4 minuten. Als dat goed gaat, ga je dat geleidelijk opbouwen. Dit kan zijn in de vorm van activiteiten langer doen, of een taak erbij doen. Altijd met de afweging wat jijzelf belangrijk vindt. Als je langer wilt werken en dat lukt als je de kinderen niet naar school hoeft te brengen, kijken we hoe dat opgelost kan worden. In principe maakt het niet uit of het om terugkeren naar werk gaat of dat iemand weer zelfstandig wilt koken bijvoorbeeld. Vanuit de ergotherapie kijken we naar alle activiteiten.’
De lepeltheorie en de zaagtandmethode
‘In de praktijk merken we dat de tijdschrijflijsten niet bij iedereen past. In principe gaat het erom dat je inzicht geeft in wat iemand zoal doet op een dag. Door te kijken naar de balans tussen werk en privé of de belasting en belastbaarheid, onderzoeken we wat daarin aan te passen valt. De lepeltheorie kan daarbij ook gebruikt worden: iemand zonder energetische beperking heeft een onbeperkt aantal lepels over een dag te verdelen, maar iemand met beperking krijgt er maar een bepaald aantal. Elke lepel staat voor een activiteit op de dag en zijn de lepels op, dan zijn ze op. Daarbij kan een activiteit meer lepels kosten voor iemand met beperking, dan bij iemand zonder beperking. Daardoor moet je bewust zijn waar je je lepels aan uitgeeft. Daarnaast kunnen we de zaagtandmethode toepassen. De zaagtand staat symbool voor grote pieken en dalen in de energiebelasting. Door je activiteiten gelijkmatiger te verdelen en bijvoorbeeld meer rust tussendoor te nemen, kun je uiteindelijk meer energie overhouden en daardoor proberen op te bouwen.’
Je hebt je onlangs bijgeschoold tot ergotherapeutisch re-integratiecoach, hoe ben je daarop gekomen?
‘Vanuit de ergotherapie kreeg ik veel vragen van cliënten over werk. Zij gaven aan daarin vast te lopen. Daarbij merkte ik dat wanneer ik een advies schreef voor de werkgever dit niet altijd serieus genomen werd en dat ze dit dan overlieten aan de Arbodienst. Ik liep steeds meer tegen dingen aan waarbij ik zag dat de oplossing heel praktisch kon, maar dat dit niet werd overgenomen. Je hebt voor ergotherapeuten een verdiepingscursus tot ergotherapeutisch re-integratiecoach. Waarbij je vanuit ergotherapeutisch perspectief mensen begeleidt om terug te keren naar werk. Vragen waar we ons op richten zijn: waar loop je tegen aan? Wat heb jij nodig op je werkplek om goed te kunnen functioneren?’
Balans werk en privé
‘Ook hier komt terug dat we altijd denken in mogelijkheden. Dat zit in ons. Vanuit het ergotherapeutische standpunt is onze basis vooral balans tussen werk en privé. Als iemand bijvoorbeeld moeite heeft om ’s ochtends wakker te worden is het niet redelijk dat je dan om 8.00 uur gelijk begint. Of als iemand niet op zijn werk kan komen omdat hij niet goed kan autorijden, kijken wij naar het praktische aspect: hoe ga je dat dan aanpakken? Als je het hebt over opbouwen van belastbaarheid kan dat met het uitbreiden van uren of dagen. Dat is per persoon en werk verschillend. Werkt iemand regelmatig? Werk je vanuit huis of heb je reistijd? Wat heeft iemand minimaal nodig, met de juiste balans? Als je thuis werkt achter de computer, stel je misschien andere eisen aan je uiterlijk en de tijd die je daaraan besteed. Daar zit veel diversiteit in.
We zijn nu in de opbouwfase van deze begeleiding en hopen cliënten goed te kunnen ondersteunen met werk, zodat ze de volgende stap kunnen maken. Werk is belangrijk voor mensen: het geeft je een bepaalde identiteit.’